Hoe werken jullie als onderwijs samen met andere beleidsdomeinen?
Jo De Ro: “We organiseren al enkele jaren een wandeling voor nieuwe leerkrachten langs alle diensten die van tel zijn. Het ziekenhuis, OCMW, CAW, JAC, CLB’s… En dat spreekt aan, want sinds dit jaar sluiten ook oudere leerkrachten aan. Leraren moeten geen sociaal werkers worden, maar ze kunnen ouders wel informeel doorverwijzen. Daarnaast moet je ook bruggen leggen met collega’s en binnen je schepencollege ambassadeur van het onderwijs zijn.”
An Wouters: “Je kan ook bruggen leggen met je eigen andere bevoegdheden. Ik ben ook schepen van economie en voorzitter van het Bijzonder Comité voor de Sociale Dienst. Wij organiseren bijvoorbeeld een OCMW-project dat kinderen budgetbeheer aanleert en we hebben een STEM-academie opgericht met naschoolse workshops en kampjes met lokale ondernemers. Ook mobiliteit en openbare werken zijn superbelangrijk, om bewustwording te creëren voor een veilige schoolomgeving.
Bieke Comer: “Onze situatie in Brussel is anders omdat we ook Franstalig onderwijs hebben. Infrastructuur, logistiek en kinderopvang organiseren we samen maar pedagogisch voeren we toch een verschillend beleid. Flankerend onderwijsbeleid zit bij ons vooral bij de Vlaamse Gemeenschapscommissie.”
Nathalie Muylle: “We hebben al lang een traditie hierin. Onze vier scholengemeenschappen overleggen structureel met het schepencollege over stedenbouw, fietsinfrastructuur, ontharding van speelplaatsen, … Afhankelijk van het dossier komt de bevoegde collega erbij. Ook in functie van multifunctionele scholen is dit belangrijk. Naast sportklassen zijn we nu ook gestart met muziekklassen, waarbij leerlingen een namiddag kunnen kennismaken met de academie. Door de toenemende diversiteit merken we dat de kloof met het deeltijds kunstonderwijs groter werd. We willen dat iedereen die dat wil, de kans krijgt om kunstonderwijs te volgen.”
Welke rol speelt de academie in jullie gemeente?
An Wouters: “Wij hebben ons sinds kort aangesloten bij de Academie Regio Tienen, een intergemeentelijke samenwerking. Dat geeft een heleboel nieuwe mogelijkheden. Ons kleuteratelier zat direct vol.”
Jo De Ro: “Onze academie was de minst diverse onderwijsomgeving in onze stad, toen ik begon als schepen. Door een pensionering kwam er een nieuwe directeur, die hier samen met mij verandering in wou brengen met een heleboel kleine maatregelen: kledij verzamelen en hergebruiken, mama’s betrekken, deuren openzetten, personeel motiveren, een eindejaarshow organiseren naast het bestaande examen … Je moet denken vanuit de ouders, niet vanuit de instelling. Nu is onze academie heel divers.”
Evita Willaert: “We hebben de drempels verlaagd naar de academie, bijvoorbeeld door heel wijkgericht te werken en doordat onder andere brugfiguren nieuwe leerlingen de weg tonen. We willen ook inzetten op zorgnoden in het deeltijds kunstonderwijs, want die komen daar natuurlijk ook voor. Maar dat vraagt natuurlijk veel van de teams door de beperkte Vlaamse omkadering.
Nathalie Muylle: “Ik maak me zorgen over de toekomst van het deeltijds kunstonderwijs. In het basisonderwijs komen we in Roeselare net toe met onze werkingsmiddelen, maar bij het DKO passen we elk jaar twee miljoen euro bij. De Vlaamse overheid financiert ook amper nieuwe infrastructuur. Zo wordt het moeilijk voor kleine steden en gemeenten om dit nog in te richten. Roeselare heeft een centrumfunctie in West-Vlaanderen, daardoor hebben we ook vestigingsplaatsen in buurgemeenten. Dat kost ook geld.”
Jo De Ro: “Wij hadden dit probleem ook, en hebben de buurgemeente Zemst overtuigd om mee te financieren. Het is onbegrijpelijk dat gemeenten zo weinig middelen krijgen voor het DKO want wetenschappelijk onderzoek toont aan dat leerlingen die naar de academie zijn gegaan, het goed doen in het leven. De onderwijsinspectie geeft aan dat de muzikale vorming in basisonderwijs in bepaalde gevallen niet zo sterk is, terwijl de experts vaak in hetzelfde gebouw zitten. We moeten meer samenwerken.”